Sterrenlicht
Roemer kijkt verbaasd als het sterrenkind hem vertelt dat ze net ontdekt heeft dat ze ook een zesde zintuig heeft, net als hij. Roemer wist het niet van dat zintuig, daarom is hij verbaasd. Hij is niet verbaasd over het feit dat iets dat er niet is er opeens kan zijn, want Roemer hoort tot de generatie die niet meer door iets nieuws verbaasd kan worden. De ruimte was nog niet betreden door de mens, de televisie was nog nooit aangezet, de radio werkte op buizen en had soms last van mexicaanse hond, men draaide ebonieten langspeelplaten op 78 toeren, op Zaterdagochtend bezocht men de school en op Zondag tweemaal de kerk en daarna zijn schoonouders. Alleen zeer vermogenden, handelaren of zeer avontuurlijken overschreden de landsgrenzen. Een boek was nog een rijk bezit, men bekeek de rijksambtenaar, de onderwijzer en de parlementariër met ontzag en behandelde hen met respect. Toen werd Roemer geboren en veranderde alles. Roemer las eens dat de wereld in nauwelijks veertig jaar één groot dorp was geworden en dat de moderne mens globaliseerde. Dat leek hem niet correct; het leven had meer het karakter van een gameboy gekregen dan van het dorpsleven dat hij zich nog vaag uit zijn vroege jeugd herinnerde.
Het sterrenkind vertelt hoe ze er achter is gekomen. Een vriendin vierde de vooravond van haar huwelijk. In de vriendinnenkring van het sterrenkind noemt men dat een bachelorsparty. Ter verhoging van de feestvreugde zijn de vriendinnen verkleed in uitgelezen kleuren (zoals groen en blauw), en maken zij een tocht door een grote stad (daarbij bezoeken zij enige etablissementen). Ook wordt er zo nu en dan “iets cultureels”gedaan. Op de avond waarover het sterrenkind vertelt, legt men de tarot. Zij trok de ster, een hoge kaart werd haar verzekerd. Een speelkaart die betekent dat zij binnenkort een opdracht in het leven krijgt en die buitendien een sterke aanwijzing vormt voor magische aanleg. Het sterrenkind babbelt er verder lustig op los en somt aanwijzingen op die imponeren. Het is duidelijk: het leven voelt, proeft, ruikt, klinkt en ziet opeens heel anders.
Het sterrenkind is enthousiast Roemer vindt het gevaarlijk. Zijn associëërende brein heeft Roemer meer dan eens geholpen hopeloze, ja zelfs uitzichtloze en opgegeven zaken te ontwarren. Dikwijls weet hij niet waarom hij iets weet, waarom hij een bepaalde aanpak volgt, waarom hij de specifieke vraag stelt, hoe hij het detail vindt, hoe hij weet waar de sleutel voor de oplossing van een probleem ligt. Die etherische helderheid heeft hem echter naast successen ook gebracht in doodlopende tunnels van verblindend schone fantasie. Een zesde zintuig kan ook doden, weet Roemer, het is geen vogel die men zout op de staart kan leggen. Het sterrenkind hoort hem wel, maar - weet Roemer - ze zal niet naar hem luisteren. Het loopt rampzalig af. Roemer heeft nu al verdriet. Een zesde zintuig is geen zegen.