20040817

Er is geen vooruitgang

Zorgeloos loopt Roemer langs de stadsrand. Hij loopt op het rode fietspad naast de snelweg waar het autoverkeer normaliter raast. Het leven van metaal en blik heerst dagelijks op deze plaats, maar nu is het er stil, want het is half vier in de ochtend. De zon is nog niet op, maar het begint al wel wat te schemeren. Roemer is niet zo lang geleden wakker geworden. Opeens zonder aanleiding. Wel heeft hij de zekerheid dat hij gedroomd heeft tot vlak voor het ontwaken. De ragsels van die droom raken nog steeds zijn ogen en zijn huid. Heel in de verte vermoedt Roemer die droom nog wel, maar het gedicht dat hij direct na het opstaan schreef ontkent die droom. Het gedicht dat te lang is om te negeren. Het gedicht dat reëel is en onwerkelijk alsof vorm en inhoud dwingen tot verwerking.

Amice

Ik moet me nog wat nader preciseren
Niet over onze laatste brief; de context is bekend.
Een man met pijn zonder de kracht zich af te weren.
Je was geen doel, louter een vlijmscherp instrument.
Waarom kost dit toch zoveel tijd te leren?
Om in te zien dat je niet zo belangrijk bent.

Dat je het beeld met diefstal kocht doet er nu minder toe,
en hoe zelfs jij het spoor verloor, kan ik nu beter volgen.
Je wilde feest, glamour, bravour. Geen punt, maar hoe?
Omdat je nooit een fout mag maken, werd je mee gezwolgen
in zelfrechtvaardiging, ontkenning en geknoei.
Bij “dit was fout” zie je als jurist louter gevolgen.

Toen kwam ik naar je marmeren gemankeerde troon.
omdat geen mens je zeggen wou “dit is en gaat verkeerd”.
Iedereen sprak, maar niet met jou dus kwam ik doodgewoon
zonder te zien hoe mijn verhaal je blijvend heeft bezeerd.
Dus dat je later terugsloeg, was gewoon nog te verdienen loon
en dan na al die jaren komt mijn brief --- dit is verkeerd.

Je zelfverwijt kun je geweldig sublimeren:
een manke poot die sleep te altijd mee.
Gedane zaken kun je niet meer keren,
staat op je graf: die draag je met je mee.

Het ritme van het dichtsel loopt uit de cadans van het tempo waarin Roemer loopt "Zoon", denkt Roemer, "ergens, ooit, heb ik compus mentis besloten de droom te laten schieten die jij zou kunnen worden."

Want een droom had ik ook, als ieder kind. Het waren zelfs vele dromen. Om precies te zijn: hun aantal was oneindig. Ik kan me de dromen daardoor ieder voor zich natuurlijk niet meer precies herinneren, maar wel de vreugde en de verwachtingen waardoor zij werden gevormd. Bijna dertig jaar later kan ik al die mogelijkheden, die nog niet ingeslagen paden, nog steeds bijna fysiek voelen.

De schepper te zijn van het eigen leven en in volle vrijheid te kiezen en te kunnen leven, dat was de kern die ik me van mijn toekomst had gedroomd. Maar de droom verdorde. De droom werd me ontstolen. De dief kwam in de nacht. Onzichtbaar, want ik was het zelf.

Roemer staat stil: 'Er is geen vooruitgang."